Debat (deel 1): "We moeten de opleiding meer multidisciplinair aanpakken"

Debat (deel 1): "We moeten de opleiding meer multidisciplinair aanpakken"

In het vooruitzicht van de start van het nieuwe wegseizoen leek het ons meer dan de moeite waard om een groot rondetafelgesprek over het vrouwenwielrennen in België te organiseren. In Restaurant Venise in Oostduinkerke brachten we vier interessante mensen uit het wereldje bij elkaar. Frederik Broché is technisch directeur bij Belgian Cycling. Ann-Sophie Duyck, komend seizoen aan de slag bij het Nederlandse UCI-team Parkhotel Valkenburg, is al enkele jaren een van onze beste rensters en behoort zeker in het tijdrijden tot de absolute top. Heidi Van De Vijver was zelf toprenster en werd vervolgens ploegleidster, functie die ze komend seizoen zal vervullen bij opleidingsploeg Rogelli-Gyproc-APB met onder meer Nathalie Bex en Shari Bossuyt. Griet Langedock ten slotte is organisator van Gent-Wevelgem en lid van de commissie vrouwenwielrennen. In een eerste deel hadden we het voornamelijk over de jeugdopleiding.

Eerst even naar de huidige situatie bij de elite. Klopt het als we stellen dat Jolien D’hoore, Lotte Kopecky en in het tijdrijden Ann-Sophie Duyck toppers op hun terrein zijn, maar dat er achter hen een grote kloof gaapt en we voor het echt zware werk genre Giro of Waalse klassiekers niemand hebben?

Frederik: “Ik denk dat dit een correcte analyse is. Neem er Sanne Cant voor de cross nog bij als topper, maar dat geeft dan inderdaad een wat vertekend beeld en verbloemt dat we niet echt goed bezig zijn. Trouwens, alle disciplines zijn zwaar als je wil winnen.”

Ann-Sophie: “Je moet als renster natuurlijk ook wel in de ideale situatie geraken en de kansen krijgen om je te ontplooien. Zo moet je in een ploeg zitten met rensters rond jou die het mogelijk maken om voor een klassement te gaan in een rittenkoers. Misschien is er wel potentieel aanwezig, maar zitten die rensters niet in de juiste ploeg om dat potentieel te maximaliseren. Je moet het als renster uiteraard ook willen. In België is het voorjaar traditioneel hét moment waarop het moet gebeuren. Als je in de Giro Rosa wil presteren, zal je dat voorjaar toch wel wat minder prioriteit moeten geven.”

Frederik: “Om te presteren in een grote ronde moet je ook meer op vermogen werken, terwijl je in het voorjaar met stuurmanskunst en een grote motor al een eind ver geraakt. Het kost dus vooral meer tijd. Er is geduld nodig en het vergt financiële inspanningen. Zo overbrug je een langere periode met mogelijks studies of andere dingen die op je pad komen en een invloed hebben op je carrière voor die op zijn toppunt is.”

Ann-Sophie: “Een rittenkoers vereist ook een specifieke focus. Dag na dag moet je scherp kunnen staan om een klassement te rijden. Er kan elke dag iets gebeuren, je moet rekening houden met concurrenten die seconden pakken in tussensprints en dergelijke.”

Heidi: “Het rijden van een grote ronde is enorm belastend, fysiek en mentaal. Als er iets inzit, zie je dat bij een renster echter op achttien- of negentienjarige leeftijd. Ik moet zeggen dat ik het bij ons in vergelijking met andere landen recent nog niet bij iemand heb gezien. Er zijn vanuit de wielerbond nochtans veel meer mogelijkheden en faciliteiten dan in mijn tijd. Ik heb vaak in een goede positie gestaan waarbij ik moest opboksen tegen concurrentes met beter materiaal. Nu is dat beter. Maar zoals Ann-Sophie al zei, je moet het vooral zelf heel graag willen, zonder dat er ‘maars’ bijkomen.”

De eerstkomende jaren voorspellen wellicht niet veel goeds. Voor het WK in Innsbruck, een heel lastig parcours, werd met Shari Bossuyt welgeteld één junior goed genoeg bevonden om de Belgische kleuren te dragen.

Frederik: “Die keuze hebben we bij de bond bewust gemaakt. Naar het EK, ook op een heel zwaar parcours, hadden we een ruimere delegatie afgevaardigd, maar ze kwamen duidelijk tekort. Daarom leek het niet meteen zinvol om meer rensters mee te nemen naar het WK, waar de pers nog meer opzit. Ook het budgettaire speelt uiteraard mee. Iemand meenemen waarvan je weet dat die de finish niet zal bereiken, is niet zinvol. We hebben vaak de neiging om te pamperen bij ons, maar dat helpt ons niet vooruit.”

Ann-Sophie: “Het is ook niet evident om je als vrouw te focussen op het zogenaamde zwaardere werk. Er zijn in vergelijking met de mannen niet veel van dergelijke koersen en de verdeling qua te verdienen UCI-punten tussen dag- en rittenkoersen zit ook scheef, in het nadeel van de rondes.”

Heidi: “Er resten sowieso te weinig belangrijke rittenwedstrijden bij de dames om je daar op toe te leggen. Ik was een klimster en zou met de huidige kalender veel minder motivatie kunnen vinden dan toen. Buiten de Giro zie ik niet veel kansen voor mijn type renster.”

Ann-Sophie: “En dan nog, zelf reed ik al tweemaal de Giro Rosa, ik heb in die twee edities eigenlijk zelfs geen echte cols moeten oprijden.”

Algemeen is het natuurlijk zo dat we in België heel weinig instroom hebben. Het aantal deelneemsters aan de Belgische kampioenschappen bij dames junioren en dames nieuwelingen blijft al jaren in de buurt van 35 à 40 zitten. Waarom hebben wij bij de dames geen wielercultuur zoals Nederland die wel heeft?

Ann-Sophie: “Er is geen eenduidige verklaring, maar in Nederland is het om te beginnen een pak evidenter om de fiets gewoon al als transportmiddel te gebruiken. Veel meer kinderen fietsen er naar school en zo krijg je al meteen een veel bredere basis. In alle sporten is dat bij hen trouwens het geval, kijk maar naar het aantal medailles op Olympische Spelen. Bij ons wordt veel vaker voor de gemakkelijkste weg gekozen.”

Heidi: “Veel ouders willen vandaag niet meer elk weekend opofferen voor de sport van de kinderen, vroeger was dat veel evidenter. En we moeten het zeggen, het is in vergelijking met vroeger gewoon gevaarlijker geworden op onze wegen.”

Griet: “Op initiatief van de commissie vrouwenwielrennen is er een universitair onderzoek aan de gang naar de redenen waarom die instroom zo laag is. In de loop van dit jaar verwachten we daarvan de resultaten.”

Frederik: “Mijn dochter van elf zwemt. Ik zeg niet dat ik haar zou tegenhouden als ze mij zou vertellen dat ze wil koersen, maar toch speelt dat aspect gevaar. In Nederland hebben ze veel meer afgesloten parcours, net als in Groot-Brittannië waar ook veel technischer wordt gewerkt. Hier wordt met jonge rensters al snel vijftig, zestig kilometer op de weg getraind, daar richten ze zich in eerste instantie veel meer naar het leren sturen of in groep rijden bijvoorbeeld. Er zijn nu stilaan initiatieven in die richting. Er is ‘Kids on Wheelz’ op events en Cycling Vlaanderen richt zich nu ook naar scholen om in een eerste fase kinderen warm te maken voor het fietsen. Twee dagen na het openzetten van die actie hadden zich al meer dan honderd scholen gemeld. Het zal er vooral op aankomen die scholen eruit te halen die in de buurt van een club met goede jeugdwerking zitten, want anders denk ik dat het niet veel nut heeft.”

Griet: “Er moet meer multidisciplinair worden gewerkt, vanuit de federatie. Nu zitten de verschillende disciplines te veel naast elkaar te werken. Laat de kinderen op hun vijfde beginnen met BMX, laat ze vervolgens naar de mountainbike gaan en stuur ze niet voor hun veertien, vijftien jaar de weg op. De stap om als ouder mee te gaan in het verhaal zou veel kleiner worden. Ik heb er ook eentje van elf die wil koersen, maar bij manier van spreken moet die eigenlijk nog eerst leren rijden. En trouwens, geen enkele wegrenner is slechter geworden door eerst een andere discipline te beoefenen.”

Frederik: “Er is inderdaad geen meerwaarde aan het heel vroeg op de weg beginnen koersen. In 2000 werd de leeftijdsgrens verlaagd van twaalf naar acht, maar de dropout begint ook veel vroeger. Het is beter om eerst in een meer afgesloten omgeving te beginnen en je technische vaardigheden in andere disciplines te vormen. In Groot-Brittannië beginnen ze ook vroeg, maar op afgesloten circuits, die meestal aan een club gelinkt zijn. Het is echter ook niet altijd evident. De federatie doet bijvoorbeeld veel inspanningen om op de piste meetings en regiotrainingen te organiseren, maar de belangstelling blijft gering. De piste zit blijkbaar niet in onze wielercultuur.”

Ann-Sophie: “Het Nederlandse of Britse model met afgesloten circuits moet ook bij ons toepasbaar zijn. Vaak zijn die eigendom van een club en is het daar gaan fietsen zowat een familiaal uitje in een ongedwongen sfeer geworden. Met bijkomend voordeel dat rennertjes die zich minder snel ontwikkelen toch de hele tijd bezig kunnen blijven, terwijl ze hier meteen uit koers worden genomen als ze zijn gelost.”

Griet: “De instap in het wielrennen blijft hoe dan ook zwaar. Er is de financiële kant, er zijn heel veel administratieve verplichtingen en het is bovendien een heel technische sport. Veel ouders hebben niet de nodige kennis en zouden daarvoor moeten kunnen terugvallen op de clubs, maar op dat vlak schieten veel clubs toch wel tekort, net als in de communicatie naar leden en ouders toe. En die ouders moeten echt wel mee in het verhaal betrokken worden.”

Heidi: “Het is nog te veel een verhaal van ze een trui en een broek geven en voor de rest moeten ze hun plan trekken. Al zijn er ook clubs die het wel goed doen op het vlak van echte fietsbegeleiding.”

Frederik: “Een positief punt is wel al dat het idee dat fietsen en bij uitbreiding koersen niets voor meisjes is stilaan is verdwenen.”

Ann-Sophie: “Dat wel. Ik mocht van mijn ouders aanvankelijk niet koersen.”

Heidi: “Ik schaamde mij indertijd bijna dat ik koerste, dat stond gewoon niet voor een meisje. Dat is nu toch al anders. Maar wij stonden ook al met veertig aan de start van een BK, dus wat dat betreft zitten we nog op hetzelfde niveau.”

Frederik: “Nochtans is het aantal deelnemende dames op bijvoorbeeld toertochten al serieus geboomd. Maar blijkbaar sijpelt dat dan nog niet voldoende door naar de dochters.”

Griet: “Dat is ook iets totaal anders. Op weg met de vriendinnen en op het einde iets drinken.”

Frederik: “Maar het maakt het draagvlak wel al groter. Beter dan omgekeerd.”

Waarom hebben we nooit een effect D’hoore gehad zoals met een Clijsters in het tennis of nu Derwael in het turnen?

Heidi: “Dat is een totaal ander gegeven. Tennis is op een afgesloten terrein of zoals turnen in een zaal, dat kan je niet vergelijken. De ouders kunnen ondertussen iets drinken in de cafetaria en zijn gerust.”

Ann-Sophie: “De vereiste investeringen in die en de meeste andere sporten zijn ook gewoon veel kleiner dan wanneer je zoon of dochter wil beginnen koersen. Beter dan te rekenen op zo’n effect is om een detectiesysteem te creëren om jonge kinderen in de voor hen juiste sport te laten belanden, zoals ze dat in Groot-Brittannië bijvoorbeeld heel goed doen. Als ze zien dat je beter geschikt bent voor een andere sport proberen ze je in die richting te dirigeren. Daarnaast zouden ook de scholen meer moeten inzetten op bewegen. Daar zitten kinderen het langst tijdens de dag, dan mag je niet verwachten dat ze al hun beweging ’s avonds nog moeten doen.”

Griet: “Daar schieten wij veel tekort. Tweemaal vijftig minuten per week lichamelijke opvoeding, waarvan na verplaatsing en omkleden maximaal een halfuur overblijft.”

Frederik: “Wielrennen is ook zowat de enige sport die niet in het lessenpakket zit, enkel bij de verkeersopvoeding komt fietsen even aan bod.”

Laat ons even naar de wedstrijdkalender kijken. Is het niet zo dat we ons bij de jeugd te veel beperken tot ‘kermiskoersen’ op vlakke omlopen? Verder zie je vaak periodes van enkele weken dat de meisjes jeugd geen koersen hebben.

Ann-Sophie: “Op die leeftijd moet je vooral plezier hebben in het fietsen, wedstrijden op zich zijn op dat moment veel minder belangrijk. Het is goed om er al eens van te kunnen proeven, maar je moet nog niet met je trainer een volledig wedstrijdschema uitdokteren.”

Frederik: “Elke week koersen zit er bij ons te veel ingebakken, maar hoeft helemaal niet als er een goede opvolging is in de clubs. We focussen te veel op het resultaat in de wedstrijd. De dagen erna wordt enkel wat losgereden, er volgt één wat zwaardere training en er wordt al gematigd in het vooruitzicht van de volgende wedstrijd. Ook hier kan Groot-Brittannië als voorbeeld gelden. Daar wordt met de kraan helemaal open getraind tot de dag voor de koers en die is dan op zich een leermoment waarbij bewust wordt omgegaan met bepaalde werkpunten. Het resultaat op zich is er veel minder belangrijk.”

Heidi: “De ouders zijn bij ons ook vaak te veel met resultaten bezig. Clubs van hun kant geven soms mooie pakketten aan de leden en die zijn dan ook minder tevreden als iemand maar één of twee keer koerst per jaar.”

Ann-Sophie: “Waarom heb je een club? Wil je zoveel mogelijk mensen die aan sport doen of zoveel mogelijk leden die koersen?”

Vorig seizoen werd het initiatief genomen om de meisjes junioren en meisjes nieuwelingen apart te laten starten, met een kleine tijdspanne ertussen. Wat was de reden en hoe wordt dat na één jaar geëvalueerd?

Frederik: “In het begin was er wel veel kritiek van de ouders, de nieuwelingen bleken van een beter niveau en de junioren hadden het moeilijk om dat niveau te bereiken. Uiteindelijk is het geen slechte zaak gebleken, want er werd toch attractiever gekoerst. We gaan er ook dit seizoen mee door.”

Griet: “Die regel is er gekomen dankzij de commissie vrouwenwielrennen. Het was duidelijk dat er in die jeugdkoersen te veel werd ‘gewandeld’ en we deden met de reglementswijziging een poging om daar verandering in te krijgen. Met succes blijkbaar.”

Frederik: “Wel jammer dat je uiteindelijk een ietwat artificiële ingreep nodig hebt om daartoe te komen.”

Heidi: “Koersen moet racen zijn en niet gewoon rondrijden. De mentaliteit van je te sparen om dan aan het einde zesde te kunnen worden, die moet eruit. Maar als je langs de kant van de weg de ene na de andere ouder of begeleider hoort roepen om rustig in het wiel te blijven zitten, dan wordt dat niet evident. Bij de start trekken ze zich ook heel langzaam op gang, dat moet je in Nederland niet proberen. Als je daar zonder opwarming aan de start zou komen, ben je meteen gezien want het gas gaat meteen open. In mijn tijd waren we ook maar met veertig, maar die waren stuk voor stuk heel gedreven en het was altijd direct koers. Daarom dat ik bijna nooit meer naar nationale wedstrijden ga, want die geven een fout beeld van het dameswielrennen op hoger niveau.”

Zo zitten we terug bij het einddoel, de elite. Zou het niet beter zijn om de betere Belgische rensters onder te brengen in één grote ploeg in plaats van zoals nu drie of vier Belgische UCI-teams te hebben waar dan vaak buitenlandse dames de dienst uitmaken?

Heidi: “We hebben dat in 2011 al eens geprobeerd, onder de naam Project Londen dacht ik met onder meer Grace Verbeke en Liesbet De Vocht. Het is niet gelukt.”

Ann-Sophie: “Een ploeg met enkel kopvrouwen werkt niet. Je wilt als renster niet gedwongen worden om in een bepaalde ploeg te belanden met veel rechtstreekse concurrenten. Dat is zeker niet de ideale situatie om je te ontplooien. Geen goed idee wat mij betreft.”

Frederik: “Wat is de reden waarom het toen is misgelopen?”

Heidi: “Je moet echt voelen dat iedereen professioneel is bij zo’n project, maar ik had het gevoel dat niet alle mensen rondom mij dezelfde professionaliteit hadden. Als je dan andere mogelijkheden krijgt, is dat al snel een optie die je overweegt.”

Kunnen we anderzijds niet meer internationale wedstrijden afwerken met een nationale ploeg? Het gebeurt, maar relatief weinig.

Frederik: “Bondscoach Ludwig Willems ziet het vooral als een aanvulling op het werk van de teams en clubs. Bij de mannen junioren stelt Carlo Bomans voor het seizoen zijn programma op tot het WK en dat ligt meteen vast, bij de vrouwen denken we het meer vooruit te kunnen helpen door de ploegen eerst hun ding te laten doen en dan de gaten op te vullen als die er zijn.”

Ann-Sophie: “Ik heb het in ieder geval altijd heel waardevol gevonden om dankzij de federatie bepaalde wedstrijden te kunnen rijden waar mijn ploeg niet aan de start kwam. Zo heb ik bijvoorbeeld de Tour de l’Ardèche afgewerkt, een enorme ervaring en leerschool die ik anders had gemist en zonder dewelke ik wellicht niet was geraakt waar ik nu sta als renster. Dit is iets wat zeker niet mag wegvallen. Een andere invulling kan misschien, maar het moet zeker blijven.”

Heidi: “Het is wel soms ondankbaar voor Ludwig. Het is voor hem vaak moeilijk om een competitieve selectie samen te stellen. Soms zie ik zes rensters op het startpodium staan waarvan ik denk dat het niet meteen goede reclame is voor Belgian Cycling Team. Misschien kan je het dan beter gewoon niet doen.”

Frederik: “Soms komt de vraag van enkele rensters zelf om voor een bepaalde wedstrijd met een nationale selectie te kunnen rijden. We vinden bij de federatie echter wel dat je toch zeker met een drietal rensters moet kunnen starten die het in zich hebben om ook een goed resultaat neer te zetten. Dat is niet altijd gemakkelijk.”

Griet: “Eigenlijk zou een nationale selectie de eerste keuze moeten zijn. Als ik kijk naar de jeugd zie ik dat in Nederland doorgaans eerst een nationaal team wordt gemaakt met de beste rensters, vervolgens gaan ze aan het werk om de laag eronder te verdelen in regionale selecties. Bij ons willen vooral de clubs met hun beste elementen uitpakken en moet de bondscoach het doen met wat rest. Het zou toch een echte eer moeten zijn om dat blauwe truitje met de tricolore kleuren erop te mogen dragen.”

Samenstelling: Filip De Greef en Geert Stevens/Foto’s: Sportfoto.be

Debat (deel 2): "Nieuwe UCI-regels dreigen kloof tussen top en de rest te vergroten"

Debat (deel 2): "Nieuwe UCI-regels dreigen kloof tussen top en de rest te vergroten"

Betsema te sterk voor ploeggenote Verdonschot in Maldegem

Betsema te sterk voor ploeggenote Verdonschot in Maldegem